Een groot deel van ons persoonlijke en maatschappelijk leven speelt zich binnenshuis af, afgeschermd van het vaak natte Nederlandse klimaat. Zo veelvormig en veranderlijk als het leven zelf is, zoveel facetten heeft het interieur, dat in de loop van de tijd meeverandert met de samenleving. We nemen allemaal graag een kijkje bij een ander thuis. Open Monumentendag is niet voor niets elk jaar weer een groot succes. Van alles wordt opengesteld: kerken, stoomgemalen, kastelen, landhuizen en monumentale woonhuizen. Niet alleen om te bezoeken maar het hele jaar door voor de meest uiteenlopende bijeenkomsten; vergaderingen, retraites, huwelijksvoltrekkingen en feesten. Iedereen krijgt de kans de sfeer van het verleden te proeven en zich bewoner te wanen van een monumentaal huis.
Bij het behoud van huizen en gebouwen is er decennialang meer aandacht geweest voor het exterieur dan het interieur. Veel huizen zijn de afgelopen anderhalve eeuw te pas en te onpas uitgebroken of gestript. De façades werden weer in oude luister hersteld, terwijl interieurs werden weggebroken en in delen afgevoerd naar antieke bouwmarkten. Oude gordijnen en behang werden vervangen door vergelijkbare nieuwe producten – in de restauratiewereld wordt nog te vaak gestreefd naar het beeld van de eeuwige jeugd – en daarmee de geschiedenis van de bewoners ‘achter het behang geplakt’. Pas in de jaren 70 ontstond het besef dat herstel van het historische interieur even belangrijk was als dat van het gebouw zelf. Er werd goed nagedacht over wat men wilde bewaren en hoe men het wilde tonen. De tand des tijds mocht zichtbaar zijn, maar moest in goede verhouding staan tot de afremming van het verouderingsproces. In Engeland werd zelfs gekozen voor het tonen van landhuizen in een verregaande staat van verval; naast de glorie is daar ook de materiële neergang zichtbaar als verschijnsel van maatschappelijke ontwikkelingen.
In de 17e eeuw werd het interieurstuk een zelfstandig genre in de schilderkunst en in de eerste helft van de 19e eeuw werd hier op teruggegrepen. Kunstenaars creëerden een geromantiseerd, Oudhollands sfeerbeeld; binnenhuisscènes toonden 17e-eeuwse betimmeringen, met figuren in dito kledij, strenge houten meubelen, zwart-witte tegelvloeren en glas-in-loodvensters zoals bij David van der Kellen, Hendricus Johannes Scheeres en Herman ten Kate.
Ook het kerkinterieur werd populair, vooral door Johannes Bosboom, die zich onder invloed van 17e-eeuwse voorgangers als Pieter Jansz. Saenredam en Emanuel de Witte tot absolute meester in dit genre ontwikkelde.
Op de interieurs in de 19e eeuw vindt men woonstijlen terug, rococo, neoclassicistisch of biedermeier, met stijlvol geklede bewoners, zoals bijvoorbeeld bij Henricus Engelbertus Reijntjens en Johan Hendrik Weissenbruch. Bekend zijn de werken van Alexander Hugo Bakker Korff – altijd met een humoristische inslag – en David Bles. Vaak zijn het schilderijen die het midden houden tussen een binnenhuistafereel en een groepsportret, die bij uitstek de burgerlijke stijl weergeven.
Later in de eeuw, bij de impressionisten, wordt het interieur intiemer en zijn het meer huiselijke scènes die worden weergegeven. Dan zijn het niet alleen stadse binnenhuizen die worden uitgebeeld, maar hebben de kunstenaars inmiddels het platteland (her)ontdekt. Op locatie, maar ook op nagebouwde ateliers aan of vlakbij huis, werden door de Larense en Haagse Schoolschilders boeren en vissers en hun eenvoudige levensomstandigheden getoond: Evert Pieters, Bernard Pothast.
Ook in de 20e eeuw gaat het vooral om privé-taferelen uit de kring van de kunstenaar, maar is er meer aandacht voor de gemoedstoestand van de kunstenaar of de afgebeelde figuren. Soms is het atelier hoofdonderwerp, verlaten, vol attributen en een half afgemaakt doek op de ezel. Of we zien de schilder zelf, aan het werk, in een kamer waar een geliefde of bekende zich ophoudt. Nooit geposeerd, maar altijd is men bezig met zijn/haar eigen dingen. En… het verhaal erbij kan de kijker zelf verzinnen. (zie Henri Schoonbrood, Carlos Nadal) Zelfs abstract werkende kunstenaars als Horst Antes blijken nog geïnspireerd te worden door het interieur.
Dan zijn er, tegenover de beslotenheid van het binnenhuis, natuurlijk de openbare interieurs die schilders inspireerden. Cafés, theaters, concertzalen, markten en winkels, plekken waar mensen samenkomen om elkaar te ontmoeten, maar waar ze ook anoniem kunnen zijn. Waar in de romantische schilderkunst het openbare leven zich afspeelt in kroegen of kerken, is dat bij de impressionisten in de 20e eeuw het geval in openbare uitgaansgelegenheden: Marcel Cosson (onder en boven) Piet Volckaert.
Een belangrijk hulpmiddel bij restauratie en conservering van interieurs zijn geschilderde binnenhuistaferelen die door de eeuwen heen populair waren in Nederland. Het geschilderde interieur kent een lange traditie en vertelt over het leven en de persoonlijkheid van de mensen die erin leefden. Het doet verslag over hun plek in de maatschappij, over wat ieder mens bewaart en verzamelt, of ze smaak hebben, welke stijl in de mode is. En… zijn we stiekem niet allemaal nieuwsgierig hoe het er bij een ander uitziet en willen we maar al te graag een kijkje nemen? Op een andere manier dan foto’s geven de geschilderde interieurs een prachtig subjectief, maar ook getrouw beeld van hoe men binnen leefde. Ze bevatten, in tegenstelling tot statische foto’s, vaak een toegevoegde waarde in de extra’s die de kunstenaar, onder invloed van de sfeer van dat moment, op zijn schilderij aanbracht.