Ferdinand Erfmann, kunstschilder, tekenaar, toneelspeler en acrobaat, groeide op in een Rotterdamse familie van toneelspelers. In Amsterdam volgde hij lessen aan de Quillinusschool, het Rijksinstituut tot Opleiding van Teekenleeraren en de Rijksacademie. In 1929 werd hij lid van de kunstenaarsvereniging De Onafhankelijken en mocht hij mee doen aan een voorjaarstentoonstelling in het Stedelijk Museum in Amsterdam.
Erfmann kreeg bekendheid met zijn figuurvoorstellingen, vaak gespierde vrouwen, of mannen in travestie. Hij werkte vaak ’s nachts omdat hij overdag allerlei bijbaantjes had om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. Dan maakte hij zich op, hulde hij zich in vrouwenkleren en schilderde hij zijn droomwereld van krachtige vrouwen, naar eigen zeggen ‘verschijningsvormen die uit mijzelf voortkomen’. Deze ‘mastodonten’ zoals hij ze zelf noemde waren zijn ideaalbeeld. Zijn grote ongeluk is geweest dat dit ideaalbeeld van vrouwen met dikke bovenarmen en forse onderbenen – een mooi gezicht was daarbij ondergeschikt – door zijn vader sterk werd afgekeurd, waardoor het voor Erfmann onmogelijk bleek een relatie aan te gaan.
In een tijd waarin er weinig maatschappelijke acceptatie was voor travestie was schilderen voor Erfmann een uitlaatklep om zijn mannelijke en vrouwelijke kanten op het doek te tonen. Daarnaast liet hij ook foto’s maken van zichzelf in vrouwenkleding, die hij overal in huis ophing. Dit alles was naar zijn zeggen ‘eigenlijk een vlucht uit de gruwelijke realiteit van het leven’ en bood een uitweg voor zijn depressies en suïcidale gedachten. Erfmann’s stijl – waarbij hij zijn figuren in onbewogen pose vrij schematisch afbeeldde – had raakvlakken met de Neue Sachlichkeit, een naïeve stroming uit de twintiger jaren in Duitsland,
Ondanks het artistieke en financiële succes aan het einde van zijn leven, bleef Erfmann hardnekkig geloven in zijn eigen ‘onverkoopbaarheid’. Hij voelde zich een miskend kunstenaar en eenzame vrijgezel.