De Haagse schilder Jan van Heel schilderde aanvankelijk in een gematigd-expressionistische stijl. Na een verblijf in Parijs in 1946 gaf hij langzamerhand de figuratie op voor een geheel eigen vormentaal. In zijn landschappen, figuren en stillevens, vaak geschilderd in aardkleuren als roestige bruinen, okers en gelen, balanceren vaak tussen figuratie en abstractie. Van Heel was zeer actief binnen de Haagse verenigingen 'Verve' en 'Fugare', waarin schilders verenigd waren die wilden breken met de vooroorlogse artistieke conventies, echter minder radicaal dan de Amsterdamse 'Experimentelen' en Cobra-groep.