Johan Hendrik van Mastenbroek is bekend geworden als schilder van de Rotterdamse havens, de Maas en de Zuiderzeewerken. Zijn werk documenteert als het ware de grote technische vooruitgang en de snel toenemende bedrijvigheid in de Rotterdamse havens na 1900. De schilder schetste graag buiten bij regenachtig weer om de schoonheid van de luchten en de heldere kleuren: 'Ik kon staan smullen van de heerlijke wolkenformaties en van den aan kleuren zo rijken strijd tusschen zon en wolken' schreef hij aan een vriend in 1945. Mastenbroek oogstte bij zijn leven al in brede kring veel succes met zijn impressionistisch werk. Hij behoorde tot de best betaalde schilders die aangesloten waren bij de Haagse Kunstkring en de Hollandsche Teeken-Maatschappij en was een graag geziene exposant bij Art et Amicitiae in Amsterdam. In 1931 schilderde hij zijn belangrijkste industriële serie, een grote serie tekeningen en schilderijen over de drooglegging van de Zuiderzee en het dichten van de Afsluitdijk.
Al op jonge leeftijd weet Mastenbroek dat hij schilder wil worden. Als zoon van een verfhandelaar, schilderijenverkoper en kunstschilder werkt hij aanvankelijk in het bedrijf van zijn vader als huisschilder en decorateur. In de avond volgt hij lessen aan de academie in Rotterdam. Al gauw kan hij zich volledig wijden aan het kunstschilderen, waar hij meer en meer succes mee boekt.
Al tijdens zijn leven wordt Mastenbroek gerekend tot de nabloei van de Haagse School. Zijn sfeerbeelden van de Rotterdamse havens met hoge wolkenluchten die hij vaak in de buitenlucht schilderde, zijn sterk geïnspireerd door het werk van Jacob Maris. Van Mastenbroek ontpopt zich als de chroniqueur van de nieuwe tijd door zijn fascinatie voor de ontwikkeling van Rotterdam als wereldhaven aan het begin van de twintigste eeuw. Op zijn schilderijen legt hij de activiteiten in het havengebied, met steeds modernere motorboten, rokende stoomboten, hijskranen en baggermolens, nauwkeurig vast; op de voorgrond werkende of schaftende havenarbeiders, figuurtjes in een bootje of wandelaars op een kade.
In de eerste plaats was Mastenbroek een havenschilder, maar als fervent jager was hij ook schilder van jachttaferelen. Het zijn vooral landschappen gestoffeerd met jagers, honden, invallende eenden en fazanten. Net zoals hij in de havens de bedrijvigheid vastlegde van de arbeiders en schippers, tekende hij de activiteit van de jagers in het veld. Zij zijn bezig met uitzetten van lokeenden, het zoeken van snippenbedden of het ‘uitkloppen’ van een heg. De oude wereld met zijn ongerepte natuur en weidse landschappen verenigde zich in zijn landschappen met de nieuwe tijd en al zijn technische mogelijkheden.
In 1912 verhuist hij van Rotterdam naar Scheveningen. In zijn villa ‘Quambi’ maakt hij zijn olieverven n het atelier dat hij bij het huis liet bouwen. Jarenlang reist hij per trein en tram naar zijn geliefde Rotterdam om daar wat rond te lopen en te werken. Vanaf de tweede helft van de jaren twintig wordt zijn werk wat minder gewild en ouderwets gevonden en raakt hij in een artistieke impasse. De opdracht die hij in 1931 van het ministerie van Waterstaat krijgt om de drooglegging van de Zuiderzee en de inpoldering van de Noordoostpolder vast te leggen komt dan als geroepen.