Johannes Tavenraat, excentriek schilder en romanticus ‘pur sang’, was als telg uit een Rotterdams geslacht van lakenververs voorbestemd voor de handel. Hij wilde echter liever tekenen en schilderen en in 1939, op 30-jarige leeftijd, koos hij uiteindelijk voor een loopbaan als schilder. Les kreeg hij van Hendrik Schmidt en omstreeks 1840 van Felix Bovie, leerling van B.C. Koekkoek, wiens in 1838 in Kleef gemaakte aantekeningen over de theorie en praktijk van het schilderen Tavenraat overnam. Tussen 1846 en 1860 woonde de schilder op het Brakelshof in Materborn, vlak bij Kleef. Hoogstwaarschijnlijk bezocht hij in die tijd ook de schilderschool van B.C. Koekkoek. In tegenstelling tot diens fijn-gepenseelde en geïdealiseerde landschappen schilderde Tavenraat in vlotte penseelstreken intrigerende landschapsimpressies en natuurtaferelen, waarvan een gloeiend coloriet en een dramatische licht-donkertegenstelling de meest bepalende kenmerken zijn. Naar eigen zeggen wilde de schilder vooral bijzondere momenten in de natuur weergeven, en hij deed dat op een heel individuele manier. Deze subjectiviteit werd door de Nederlandse critici negatief beoordeeld. Maar de schilder was financieel onafhankelijk, hoefde zich niet aan te passen aan de smaak van het koperspubliek, en hield zich bij zijn eigen stijl. Tavenraat maakte veel reizen, onder andere langs de Rijn en Maas en naar Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland, waar hij op kleine paneeltjes talrijke olieverfschetsen maakte.