Gerhard Munthe werd in 1875 te Düsseldorf geboren als oudste zoon van een Noorse vader en een Hollandse moeder. Zijn vader volgde een opleiding aan de befaamde academie Düsseldorf, waar hij later ook tot professor werd benoemd. Zoon Gerhard, die het schilderstalent van zijn vader had geërfd, bracht het spoedig tot ‘Meisterschüler’ aan dezelfde academie. Na de dood van zijn vader besloot zijn moeder met haar drie kinderen weer naar Nederland terug te gaan en vestigden ze zich in Den Haag. Daar vond Munthe al snel een atelier. Na zijn huwelijk in 1901 verhuisde hij naar Katwijk, dat hij al goed kende van de familievakanties die het gezin er had doorgebracht. Hij liet er een huis bouwen aan de Noord Boulevard, dat na de geboorte van zijn dochter Sigrid haar naam kreeg. Daar was hij dicht bij het strand en de zee, waar hij elke dag weer de inspiratie opdeed voor de onderwerpen van zijn schilderijen. In 1908 vertrok het gezin naar Den Haag, in het voorjaar van 1912 voor een half jaar naar Zierikzee en in het najaar naar Noordwijk. Uiteindelijk zou het gezin in 1922 in Warmond bij Leiden neerstrijken.
In Den Haag werd Munthe lid van Pulchri Studio en door voorzitter Mesdag geïntroduceerd in de artistieke kringen van Den Haag. Munthe, niet echt een verenigingsmens en een vrij gereserveerde man, moest zich wel aansluiten bij kunstverenigingen om mogelijkheden te vinden voor exposeren van zijn werk. Zo werd hij ook lid van Arti en St. Lucas in Amsterdam en hingen zijn schilderijen in het Stedelijk Museum tussen die van Willy Sluiter, Piet van der Hem en Kees Maks. In Nederland boden kunsthandels als Maison Artz in Den Haag, De Bois in Haarlem en Sala in Leiden hem een podium voor expositie en verkoop. Ook de tentoonstellingen van Levende Meesters die steeds in wisselende steden werden gehouden waren een goede gelegenheid met zijn werk naar buiten te treden. In het buitenland exposeerde Munthe in Canada en op de Salon in Parijs. Op de Internationale Tentoonstelling in Montevideo Urugay in 1913 werd hem een gouden medaille toegekend. Helaas heeft hij deze nooit ontvangen, omdat hij met de post zoek raakte.
Munthe behoorde tot de jongere generatie landschapschilders van eind 19e begin 20e eeuw die nog onder de invloed van de Haagse Schoolschilders waren. Grote voorbeelden voor Munthe waren Willem Mesdag, Jacob Maris en Anton Mauve met hun strand- en zeegezichten. Een belangrijk verschil tussen Munthe en zijn voorbeelden was het kleurgebruik. In tegenstelling tot de Haagse Scholers die in grijzen, groene en bruinen schilderden, gebruikte Munthe meer pasteltinten, nuances van geel, roze, lila en turquoise. Na 1912 veranderen deze kleuren in aardtinten, helder geel, rood of blauw. Munthe hield niet van buiten schilderen en gebruikte in zijn atelier de schetsen die hij naar de natuur maakte. Of hij schilderde de onderwerpen van strand en zee zó uit zijn hoofd. Grote voorbeelden voor Munthe waren Willem Mesdag en Jacob Maris. De criticus A.C. Loffelt schreef op 5 december 1900 in Het Nieuws van den Dag over Munthe: ‘Zijn kleur is blank en heeft iets paarlemoerachtigs, dat onze zeestranden ook zo boeiend maakt. De kleur van water en licht is zoo zacht stralend en tintelend als het inwendige van een zeemossel. Zijn keus voor onderwerpen is meestal die van Mesdag, zijn streven naar licht en kleur heeft verwantschap met dat van Jacob Maris.’ Maar ook schreef dezelfde criticus, die bezwaar had tegen de vluchtige schetsmatigheid van de schilder: ‘Het is te hopen dat dat Munthe niet teveel in het zog der impressionisten gaat varen, want wij hebben in ons land reeds meer dan genoeg kladschilders of impressionisten. Heel oorspronkelijk is hij nog niet.’
Net als voor de vele andere schilders die rond 1900 in Katwijk woonden en schilderden waren de bomschuit, de schelpenkar de vissersvrouwen en te nettenboetsters een terugkerend en bij het publiek geliefd thema in het werk van Munthe. Hij hield zich vrijwel niet met andere onderwerpen bezig, een enkel winterlandschap of bosgezicht daargelaten. Zijn laatste jaren sleet Munthe in Warmond. Hij overleed in een ziekenhuis in Leiden in 1927 aan een keelaandoening, pas 51 jaar oud.