Nico Cevat keert kort na zijn geboorte in Duitsland met zijn ouders terug naar Amsterdam. Als hij tien jaar is overlijdt zijn vader. Zijn moeder kan het gezin van tien kinderen niet alleen onderhouden en Nico wordt, tezamen met een paar andere kinderen, in een opvanghuis in Limburg geplaatst waar hij wordt opgeleid tot decoratieschilder.
In 1907 gaat Cevat aan de slag als decorschilder in Theater Bellevue aan de Leidsekade, in die tijd het middelpunt van het Amsterdamse amusementsleven. Ergens rond 1909 krijgt hij les van Simon Maris. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Cevats stijl zich ontwikkelt volgens de Haagse Schoolprincipes. Hij schildert in gedempte kleuren sfeervolle zomer- en winterlandschappen, haven- en stadsgezichten, genrestukken en stillevens.
Cevat intussen vindt werk als restaurateur bij het Stedelijk Museum in Haarlem (het latere Frans Hals Museum). In 1911 verhuist hij, inmiddels getrouwd, naar Keulen, waar hij als restaurateur aan het Wallraf-Richartz-Museum verbonden is. In 1913 keert het gezin weer terug naar Amsterdam. In deze periode schildert Cevat veel Amsterdamse stads- en havengezichten. Cevat is lid van St. Lucas en Arti et Amicitiae en exposeert regelmatig op de tentoonstellingen van de verenigingen. In 1917 krijgt hij de Willink van Collenprijs.
In 1922 waagt Cevat de grote sprong over de oceaan en vertrekt met het gezin naar New York, maar ook dit keer is het buitenlandse avontuur niet van lange duur. Het jaar erop wonen ze weer in Amsterdam. Vanaf dan richt Cevat zich op de kunsthandel en het restauratie vak.