Artis in Amsterdam. Iedereen die hier ook maar één keer geweest is weet: dit is een van de mooiste dierentuinen van Nederland. Al sinds de oprichting in 1838 komen mensen er om met elkaar te genieten. Van de waggelende pinguïns op het Pinguïneiland, de enorme spanwijdte van gieren in de Gierenvolière tot de jaloerse apen op de Apenrots en de tropische vissen in het Aquarium. Ook kunstenaars weten hun weg naar Artis te vinden.
Voordat het Zoölogisch Genootschap Natura Artis Magistra, later kortweg Artis genoemd, werd opgericht waren dierentuinen vooral privébezit. Er werden bijzondere en exotische dieren bijeengebracht zoals ook collecties bijzondere bloemen, bomen, vruchten, zeldzame mineralen of schelpen werden samengesteld. Deze dierenverzamelingen waren op gezette tijden voor een select gezelschap toegankelijk. Ook Artis was aanvankelijk alleen bestemd voor de groep rijkere inwoners van de stad. Men moest lid worden van het genootschap om de dierentuin te kunnen bezoeken en dit betrof een voor die tijd flink bedrag. De tuin had als doel het bevorderen van de kennis van natuurlijke historie, maar naast het bewonderen van de dieren kwam men er ook om te flaneren. En er werden concerten en lezingen gehouden.
In het begin bezat het Genootschap slechts enkele apen, herten en papegaaien, aangevuld met een collectie opgezette dieren. In 1839 werd voor 34.000 gulden de hele menagerie van kermisexploitant Cornelis van Aken aangekocht. Deze moet bestaan hebben uit een olifant, leeuwen, een panter, een tijger, een poema, hyena’s, ijsberen, bruine beren, een zebra, lama’s, een kangoeroe, een gnoe, apen en een boa constrictor. Daarmee deden exotische dieren hun intrede in de dierentuin. Het moet spectaculair geweest zijn. Men vroeg om donaties en om medewerking van reizigers naar exotische landen, meestal leden van het Genootschap, om de collectie uit te breiden. Nederlanders stuurden schenkingen uit de koloniën, en ook kapiteins die tussen Nederland en de koloniën voeren werden bereid gevonden om dieren mee te nemen en onderweg te verzorgen.
Vanaf 1851 was het ook voor niet-leden mogelijk om Artis te bezoeken, zij het alleen in de maand september en geleidelijk aan ontdekten kunstenaars de dierentuin. Al rond 1870 neemt August Allebé, leraar en later directeur van de Amsterdamse Rijksacademie, zijn leerlingen mee naar de tuin voor praktijklessen tekenen of boetseren. Om dierenanatomie te bestuderen schroomt de professor niet om de kamelen naar de tuin van de school te laten komen. Ook is hij vaak zelf in Artis te vinden om te schetsen en schilderen. Hij brengt zijn liefde voor dieren over op Lambertus Zijl.
Lambertus Zijl was, net als zijn Amsterdamse vriend Joseph Mendes da Costa, een van de eerste beeldhouwers die zich toelegden op dierplastiek en vond zijn inspiratie in Artis. Zijl begon ermee in de jaren 90. Zijn boetseren, het opbouwen van zijn beelden tot de gewenste houding en uitdrukking, is in het uiteindelijke resultaat duidelijk zichtbaar en speelt mee in de waardering voor zijn werk. Zijls biograaf De Vries jr. schreef erover: ‘Beschouwen wij (…) Zijl’s vrije beeldjes, zijn kleine bronzen kinder- en dierfiguurtjes, dan bemerken wij, dat zij soms geen oog hebben, een veeg in plaats van een neus (…) en toch … zien wij de schoonheid. Die olifant is een olifant, heeft alles wat olifants is (…), de bison een bison’. Ook de Hagenaar Theo van Hoytema was tussen 1888 en 1915 vaak te vinden in Artis, wat resulteerde in een groot aantal tekeningen van vogels en planten.
Een aparte groep kunstenaars was gefascineerd door de grote roofdieren. Een van hen was Jan van Essen. Na een sukkeltijd van landschappen en portretten proberen, ontmoette hij in Amsterdam de Engelse leeuwenschilder en beeldhouwer John Macallan Swan. Deze raadde hem aan zich op het dierengenre toe te leggen en vanaf die tijd trok bij bijna dagelijks naar Artis. Hij moet er zelfs een atelier gehad hebben. Nieuw was dat hij de leeuwen en tijgers niet weergaf in een gefantaseerde, natuurlijke omgeving, zoals vaak gebruikelijk was, maar zoals ze zich in Artis werkelijk aan hem voordeden, hun houding, hun vacht en bouw. Dit resulteerde in bijzondere karakteraquarellen. Onder de impressionisten gold hij dan ook als een van de knapste dierenschilders, en in binnen- en buitenland kochten bijna alle grote verzamelaars zijn werk.
Terwijl de meeste kunststudenten op vogels en roofdieren studeren, brengt Gerrit Willem Dijsselhof zijn vrije uren door in de wondere wereld van het Aquarium. Het in 1882 geopende Aquariumgebouw is iets bijzonders in die tijd. Nooit eerder was in Nederland een dergelijk schouwspel te zien van zoveel kleur en beweging van vissen, schaaldieren, waterplanten en koralen. De dan 16-jarige kunstenaar kijkt en schetst, maakt kleuraantekeningen en schildert.
Ook de geboren Amsterdammer Marinus Adrianus Koekkoek II (1873-1944) had een speciale band met Artis. Al in zijn jonge jaren was dit de plek waar hij heen ging om dieren na te tekenen. In 1909 vraagt de dierentuin hem een serie schilderijen te maken van dieren in of nabij hun verblijf. Reproducties van deze schilderijen verkoopt de diergaarde als ansichtkaart in de souvenirshop. Zo blijft de herinnering aan het Artisbezoek levend.