De ‘Haagsche Teeken-academie’ was de oudste academie van ons land, opgericht in 1682 nadat een aantal jaren daarvoor enkele Haagse schilders uit het Sint-Lucasgilde waren gestapt. Deze zelfbewuste schilders vonden dat de ambachtelijke achtergrond van vele van de gildeleden geen recht deed aan hun artistieke status als kunstenaar. In de zo nu en dan roerige politieke tijden die volgden werd de academie tweemaal voor langere tijd gesloten, maar na 1814, onder Willem I, gaat de tekenacademie weer open voor jonge kunstenaars met talent. Vooral na het samengaan met de School voor Burgerlijke Bouwkunde in 1821 breken betere tijden aan. In 1839 verrijst aan de Prinsessegracht een academiegebouw in Griekse stijl, geheel passend bij de nieuwe status van het instituut. Het onderwijs op deze Haagse academie was er georganiseerd naar voorbeeld van de Franse academie. De praktische lessen bestonden vooral uit het natekenen van voorbeelden, zoals prenten en gipsen afgietsels van klassieke beelden en bouwfragmenten. Door de gevorderden werd er getekend naar naaktmodel om houding en anatomie onder de knie te krijgen. De romantische schilder Bart van Hove leidde op de academie de zogenaamde grootpleisterklas (alleen ’s avonds) en ook de landschapschilder Andreas Schelfhout gaf er tekenles. Beiden hadden op hun eigen atelier leerlingen die het schilderen wilden leren. Een derde atelier met veel leerlingen in Den Haag was dat van Hendrik Van de Sande Bakhuijzen.
Het is duidelijk dat de academie in het begin van de 19e eeuw goed aangeschreven stond. Vrijwel alle talentvolle jonge Haagse schilders uit de periode 1830-1840 kregen er wel voor korte of langere tijd les. Charles Rochussen stond er bijvoorbeeld ingeschreven, evenals P.G. Vertin. Samuel Verveer bezocht de tekenacademie voordat hij in de leer ging bij Bart van Hove terwijl Wijnand Nuyen, J.F. Hoppenbrouwers en C.P. ’t Hoen tegelijkertijd de tekenacademie bezochten en schilderlessen kregen op het atelier van Schelfhout. Ook J.B. Jongkind combineerde bijvoorbeeld zijn lessen op de academie met schilderles op het atelier van deze meester. Dat de academie allerlei leerlingen had blijkt uit Everhardus Koster, die tekenles had bij Van Hove omdat hij scheepswerktuigbouwkundige wilde worden. Van Hove zag echter een schilder in hem en Koster ging bij hem in de leer. Hij ontwikkelde zich tot een knap schilder en aquarellist van zee- en riviergezichten.
De grote Haagse schilderateliers
De meest vooraanstaande schilderateliers in Den Haag waren die van Bart van Hove, Andreas Schelfhout en Hendrikus van de Sande Bakhuijzen. Hun leerlingen, uitzonderingen daar gelaten, bepaalden voor een groot deel het gezicht van het Nederlandse romantische landschap en legden de basis voor de Haagse School. Alle drie waren het uitstekende leermeesters. Van hen was Schelfhout de meest gezaghebbende. Het boslandschap, waarin eeuwenoude eiken domineerden, was en bleef het domein van B.C. Koekkoek met zijn familie en leerlingen, die niet gebonden waren aan een vaste plaats, maar vooral in Amsterdam en omstreken woonden en werkten. Louis Meijer, een van de beroemdste romantische zeeschilders van zijn tijd, vestigde zich in 1851 op het toppunt van zijn roem in Den Haag.
Bart van Hove
Van Hove, ook wel de nestor van de Hollandse romantische school genoemd, liep samen met zijn neef Andreas Schelfhout voorop in de artistieke ontwikkelingen van zijn tijd. Hij schilderde gefantaseerde stadsgezichten, maar ook voorstellingen met herkenbare gebouwen. Van Hove was in de leer geweest op het atelier van de Haagse schilder-decorateur Johannes Breckenheimer, waar het schilderen op groot formaat van stadsgezichten en landschappen dagelijks werk was voor de leerlingen. Zijn neef Andreas Schelfhout was daar ook in de leer, evenals Antonie Waldorp. In 1928 volgde Van Hove zijn leermeester op als schilder-decorateur van de Haagse Koninklijke Schouwburg. Daarnaast had hij toenemend succes als schilder van stadsgezichten. Behalve geroemd schilder moet hij een goede pedagoog geweest zijn die veel leerlingen opnam in zijn atelier en deze soms in de schouwburg liet werken aan operadecors. Zijn belangrijkste leerlingen waren: Philip Sadée, Johannes Bosboom, Samuel Verveer, Huib van Hove, Everardus Koster, J.H. Weissenbruch, Johannes Destrée, Charles Leickert, P.G. Vertin, J.A.B. Stroebel en Cornelis Westerbeek. Leickert, die goed bevriend was met Verveer en Rochussen, was enige tijd in de leer bij Van Hove, werkte daarna nog even samen met Wijnand Nuijen en belandde na diens dood bij Nuijens schoonvader Andreas Schelfhout. In 1849 trok hij naar Amsterdam, waar hij met Rochussen een atelier deelde bij de Kalverstraat.
Andreas Schelfhout
Schelfhout was in zijn tijd een van de beroemdste Nederlandse schilders van vooral geïdealiseerde zomer en wintergezichten, strandgezichten en enkele marines. Het meest geroemd werd hij om zijn ijsgezichten. Zó geliefd was zijn werk, dat hij met B.C. Koekkoek tot de best betaalde kunstenaars van zijn tijd behoorde. Van Schelfhout is bekend dat hij zijn leerlingen aanraadde om naar buiten te gaan en direct naar de natuur schetsen te maken. Deze figuurstudies, compositietekeningen en landschapschetsen konden dan weer gebruikt worden als een soort ‘archief’ van motieven voor hun schilderijen. Zijn belangrijkste leerlingen waren: J.W. van Borselen, J.G. Hans, C.P. ’t Hoen, Charles Leickert, L.J. Klein, J.F. Hoppenbrouwers, J.B. Jongkind, schoonzonen Wijnand Nuijen en N.J. Roosenboom.
Hendrikus van de Sande Bakhuyzen (1795-1860)
Van de Sande Bakhuyzen, goede vriend van Schelfhout, was beroemd om zijn geïdealiseerde Hollandse landschappen met vee. Willem Roelofs volgde slechts één jaar lessen bij hem, die echter zeer belangrijk waren voor zijn verdere ontwikkeling. Van de Sande liet hem schetsen maken naar werk van 17e-eeuwse landschapschilders als Berchem en Cuyp en raadde hem aan om buiten, ter plaatse te schetsen in de natuur. Belangrijkste leerlingen waren: Huib van Hove, Pieter Stortenbeker, F.P. ter Meulen, C. Immerzeel, J.J. van der Maaten, W. Valter, J.J. Heppener, de neven Jan Frederik en Willem Anthonie van Deventer en zoon Julius van de Sande Bakhuijzen. Julius groeide op met schetsen en tekenen in en rond Den Haag, kreeg al jong schilderles van zijn vader en volgde daarnaast lessen aan de tekenacademie. Daar raakte hij bevriend met Philip Sadée en W.C. Nakken. Tussen 1840 en 1870 verbleef hij in Oosterbeek in de kring van J.W. Bilders, Mauve en de gebroeders Maris. Daarna bleven in zijn landschappen stemming en atmosfeer een grote rol spelen.
De Haagse schildersbent
Zowel op de tekenacademie als op de ateliers leerden de leerlingen elkaar kennen en ontstonden er hechte vriendengroepen. Het moet er vrolijk aan toe gegaan zijn. Zo deelden rond 1835 Nuijen, Waldorp en Verveer niet alleen een atelier in Den Haag, maar ontmoetten ze elkaar en andere leden van de Haagse schildersbent ook regelmatig in het Franse Koffiehuis aan het Plein. Ook werkten ze samen. Verveer stoffeerde rond 1851 zeegezichten van Louis Meijer en Petrus Schiedges, stadsgezichten van Vertin en landschappen van Hoppenbrouwers. Rochussen voorzag werk van zijn vrienden Vertin en Hoppenbrouwers af en toe van stoffage en voor laatstgenoemde schilderden Schelfhout en David Bles ook af en toe de figuren. Er werd ook samen gereisd om inspiratie op te doen. In 1833 maakten Waldorp en Nuijen samen een studiereis langs de Rijn in Duitsland, naar Frankrijk en België. In 1843 maakte het vriendengezelschap Schelfhout, J.J. Moerenhout, Hoppenbrouwers en Herman ten Kate een reis naar Brussel en een jaar later vertoefden Leickert, Vertin, Hoppenbrouwers, Stroebel en Verveer kortstondig in Parijs. Verveer maakte in 1837 samen met Johannes Bosboom een studiereis naar Parijs en Normandië.