Toen de ongerepte natuur rondom Den Haag geleidelijk aan werd opgeofferd aan de bouw van woonwijken zocht een aantal Haagse Scholers nieuwe natuur om inspiratie op te doen voor hun landschappen. Bekend is het verhaal van J.H. Weissenbruch, die in 1875 de dorpjes Noorden en Nieuwkoop ‘ontdekte’. Samen met onder anderen P.J.C. Gabriel en Stortenbeker was hij voor een zeiltochtje in dit gebied uitgenodigd door de Leidse lijstenmaker en kunsthandelaar Sala, die een hartstochtelijk natuurminnaar en visser was. In zijn bedankbriefje aan Sala omschreef Weissenbruch de dag als ‘de schoonste van mijn leven’. Daarna keerde hij jaarlijks terug naar Noorden of Nieuwkoop, bij voorkeur in het vroege voorjaar en het najaar. Hij vond er vooral ruimte, water en moeilijk toegankelijke, dus ongerepte natuur, die hem tot zijn mooiste werk zouden inspireren. De overvloedige aanwezigheid van plassen en geulen zorgde voor bijzondere atmosferische effecten die hij met succes in zijn schilderijen en aquarellen wist weer te geven.
Het ruige, ontoegankelijke landschap waar Weissenbruch zo mee in zijn sas was had overigens door mensenhanden vorm gekregen. Al vanaf de 16e eeuw werd in Nieuwkoop op flinke schaal tot ver onder de waterlijn veen afgegraven voor het winnen van turf, dat tot in de 20e eeuw een van de belangrijkste brandstoffen van ons land was. Daarna werd het vervangen door steenkool en aardolie. De turf werd gewonnen met een baggerbeugel of trekbeugel, een soort schepnet met een schraapplaat aan een lange houten steel. Het veenslijk werd daarmee uit de plas in een schuit getrokken en daarna te drogen gelegd op lange, smalle stroken grond die legakkers worden genoemd. Deze legakkers waren omgeven door water (trekgaten). Soms zijn deze op schilderijen nog te zien. Het drogen van turf op legakkers had als nadeel dat bij slecht weer het opgezweepte water stukken land wegsloeg zodat er steeds grotere watervlaktes ontstonden. Op die manier had het al bestaande Haarlemmermeer zich in de 16e eeuw kunnen verenigen met het Leidschemeer en Spieringmeer, waardoor een binnenzee ontstond die zelfs steden als Haarlem, Leiden en Amsterdam bedreigde. Op minder grote schaal ontstonden zo ook bijvoorbeeld de Loosdrechtse en Vinkeveense Plassen.
Ook Gabriel kwam na het zeilavontuur met Sala veelvuldig terug in het gebied rond Nieuwkoop en Noorden. Al eerder was hij te vinden in het plassengebied bij Abcoude en trok hij als een van de eerste schilders naar het waterrijke Kortenhoef. ‘Ik zit her te studeren als een pas beginnende’ schrijft hij enthousiast op 68-jarige leeftijd vanuit Kortenhoef. Hij bewonderde de eenvoudige, hardwerkende bevolking die voornamelijk leefde van turf baggeren, riet snijden en vissen. En schildert ze in hun praam bij de legakkers, bij een viskaar of turf trekkend.
Vanaf 1880 trok Gabriel ook een paar zomers met zijn leerling Tholen naar het ruige hoogveengebied in de omgeving van Kampen en Giethoorn. Ook daar had Gabriel grote belangstelling voor het waterrijke ontginningslandschap. En ook daar gebruikte men baggerbeugels aan lange stokken vanuit platboomschuiten of vlonders vastgebonden op tonnen. Met een bootje trokken de schilders dan de veenderijen in. Gabriel bleef dit gebied minstens tien jaar lang bezoeken. Weissenbruch moet er ook geweest zijn. De legakkers in Overijssel, ribben genaamd, leverden samen met het water een fraai schouwspel op. Nog steeds zijn deze langgerekte, smalle stukken grond te zien in het natuurgebied dat bekend staat als de Weerribben. Hoogveenturf werd vanaf de 17e eeuw ook gewonnen in Groningen, Friesland en Drenthe. Daar lag het veen dikwijls niet helemaal onder water en werd het gewonnen en afgevoerd via greppels en waterwegen. De namen van steden en dorpen herinneren nu nog aan deze venen.
De veenplassen zouden in de 20e eeuw een grote trekpleister worden voor watersporters. De levendigheid van zeilboten op het water en in de haventjes zou vooral een jongere generatie kunstenaars inspireren. Zo schilderde de impressionist Cornelis Vreedenburgh graag de Loosdrechtse Plassen. Dirk Smorenberg, die in Loosdrecht woonde, zocht liever de stilte van de plassen op. Wie goed kijkt herkent op zijn schilderijen zo nu en dan nog resten van het oude veenlandschap.